Fragment 22
De jongeman (deel 1)

 

 

 

DE JONGEMAN

Ik neem jullie in de komende tien minuten mee terug in de tijd, ruim zevenhonderd jaar geleden.

Ik ben geboren en getogen in de Duitse stad Keulen; toen ik net 18 jaar oud was, ging ik met mijn beide ouders op pelgrimstocht naar het graf van de heilige Jacobus in Santiago de Compostela, gelegen in Galicie in Noord-West Spanje.

Mijn vader was veroordeeld tot het doen van boete in de vorm van een tocht naar het graf van de heilige Jacob.

Wij waren s'morgens naar onze mooie Domkerk gegaan, alwaar mijn vader zijn zonden biechtte en de zegening als pelgrim ontving.

Gelukkig reisden mijn ouders en ik te paard. Het zou, zo was mij verteld, een lange reis worden met de nodige moeilijkheden en gevaren onderweg. Toen wij vertrokken sloten wij ons aan bij een grote groep pelgrims, die deels te paard, deels te voet, zingend de stad verlieten. We werden tot aan de buitenste poorten van de stad begeleid door de geestelijkheid van Keulen.

Onder de pelgrims, zo ervoer ik al snel, bevonden zich veel mensen, die, net als mijn vader, voor straf en voor het verkrijgen van vergeving op pad gingen; er waren echter ook zeer vrome mensen die uitsluitend uit eerbied voor God of uit dankbaarheid de tocht ondernamen. Maar er was ook ronduit geteisem bij, deugnieten en boeven. Handelaars en kooplieden en niet te vergeten: vrouwen van lichte zeden.

Van deze vrouwen had ik overigens weinig last, want ik bezat – zo wist ik inmiddels al wel – duidelijk mannenvlees. Jullie zeggen tegenwoordig dat je gay bent, als ik me niet vergis. (Aan mijn ouders had ik het overigens nog niet verteld – het was nog geen tijd voor mijn coming out).

We trokken door Nederland, Belgie en Frankrijk. Via Parijs, Chartres en Orleans richting Bordeaux. Onderweg bezochten we vele kerken en kathedralen, waar we de meest uiteenlopende relikwieen zagen; een van de merkwaardigste relikwieen vond ik wel het relikwie van " de heilige voorhuid" (wie hier meer over wil weten moet het me straks na afloop van dit verhaal maar vragen).

Naarmate de reis vorderde werd de gastvrijheid van de bewoners geringer; we werden vaak bedrogen, met name als we grote rivieren moesten oversteken. De veerlieden vroegen abominabele hoge prijzen voor hun diensten. En dan nog had je een goede kans om midden in het water terecht te komen.

Er heerste een enorme droogte en armoede in het Zuiden van Frankrijk, zodat we met moeite water konden krijgen in de dorpen waar we doorheen kwamen. Als we met onze groep in de buurt van zo'n dorp kwamen gebeurde het meermalen dat we verjaagd werden door de boeren , gewapend met hun rieken en dorsvlegels.

Nee, ik had me een pretiger ontvangst voorgesteld. Er heerste veel ziekte onderweg, oude mensen stierven vaak langs de kant van de weg en werden door ons ter plekke begraven. Anderen werden verpleegd in de vele kloosters onderweg.

Een enkele keer zag ik dat mijn vader s'avonds de vrouwen van lichte zeden bezocht. En dat terwijl hij op pelgrimstocht was! Zou zijn zonde waar hij nu voor moest boeten hier wellicht iets mee te maken gehad hebben?

Zeer indrukwekkend was de overtocht over de Pyreneeen. Machtig hoge bergen, bedekt met sneeuw en dan was daar uiteindelijk Spanje. Nog ruim 800 kilometer te gaan.

Enkele dagen later kwamen we aan in Puenta la Reina; in deze plaats komen alle pelgrims wegen naar Santiago bij elkaar. Men vertelde mij dat er dagelijks (!!) 5000 pelgrims door het stadje heen trokken.Dat komt neer op op ruim een driekwart miljoen pelgrims per jaar. En ik was er daar een van!

Op een avond kwamen we laat aan in Santo Domingo de la Calzada. Mijn vader, moeder en ik vonden na veel zoeken een overnachtingsplaats in een overvolle, vieze herberg. Toen ik s'avonds laat naar buiten ging omdat het binnen afgrijselijk warm was en het er vreselijk naar bier en wijn stonk gebeurde er iets dat ik mijn hele leven niet meer zal vergeten. Mijn vader zat vreselijk veel te drinken, zuipen is wellicht een betere omschrijving, en hij zat enorm op te scheppen over zijn enorme rijkdom.
Op de binnenplaats kwam ineens de herbergiersdochter naar buiten. Ze was een prachtmeid, met pikzwarte haren, vuurrode lippen en prachtige volle borsten. Ik ben dan homo, maar heb mijn ogen niet in mijn zak. Ik had haar al eerder naar mij zien kijken in de herberg en – weliswaar tegen mijn aard in – werd ik toch wel enigszins opgewonden van haar. Misschien was ik toch wel een beetje " bi".

Zij kwam naar me toe en drong zich letterlijk tegen me aan; zij trok met een hand haar rokken op en met de andere hand greep ze zich aan mij vast. Je hoeft niet te vragen waar ze greep; ze kende feilloos de weg. Ik steigerde, maar dacht gelukkig op tijd aan de heilige Jacobus, naar wiens graf ik op pelgrimstocht was.

Ik rukte me los en verborg me in het donker aan de rand van de binnenplaats. De herbergiersdochter was razend op me omdat ik niet op haar avances was ingegaan; dit was haar nog nooit overkomen. Met kloppend hart (en een nog kloppende pik) zag ik deur van de herberg open gaan en daar kwam mijn vader, dronken door het vele bier, naar buiten. Hij zag mij gelukkig niet, maar wie hij wel zag, dat was de herbergiersdochter. Ik zal jullie de details besparen, maar ze grepen elkaar en waren als dieren met elkaar. Het bloed steeg naar mijn hoofd en ook naar een andere plek in mijn lichaam. Ik rende zo senl mogelijk weg van deze verleidster, op zoek naar een slaapplaats.

De andere dag, na een vreselijke nacht, gingen we weer op stap. Mijn ouders en ik waren nog maar net buiten de stad gekomen of we werden omsingeld door een grote groep mensen. Ik herkende direct de herbergier en de mooie, maar o zo slechte dochter. Zij voerden het woord tegen een hoge edele, die de rechter van Santo Domingo bleek te zijn. Op hoge toon beweerden zij dat er uit hun herberg een dure zilveren beker gestolen was. Ons werd bevolen onze plunjezakken te openen en te legen.

Jullie zullen het niet geloven, maar in mijn plunjezak zat deze uitermate mooie en dure beker tussen mijn kleding. Het liefste was ik ter plekke door de grond gezakt.

Op diefstal door pelgrims stond een uitermate zware straf, namelijk de dood door ophanging aan de galg. Zowel mijn vader als ik begrepen heel goed dat hier sprake was van wraak door de herbergier en zijn dochter. Maar ja, we konden toch moeilijk gaan vertellen wat er de avond daarvoor gebeurd was. Hoezeer mijn vader ook smeekte en al zijn geld en goederen aanbood ter genoegdoening; de herbergier en zijn dochter eisten luidkeels mijn ophanging. Daar werd ik al vastgegrepen en vastgebonden teruggevoerd naar de stad, waar de galg al gereed stond.

Mijn ophanging was geen pretje. Dat kan ik jullie verzekeren. Mijn ouders huilden en waren enorm verdrietig. Mijn vader zag nu wel in dat hij zich zeer misdragen had. Als extra straf moest hij al zijn geld en paarden afstaan aan de herbergier. Mijn ouders gingen vervolgens berooid en zeer bedroefd te voet verder naar Santiago. Mijn vader kwam onderweg volledig tot inkeer. Aan het graf van Jacobus plengden zij bittere tranen.

Geestelijk gesterkt, maar lichamelijk gebroken aanvaardden zij beiden de terugreis naar het verre Keulen. Toen zij na dertig dagen weer aankwamen in San Domingo meden zij uiteraard de herberg, die hun zoveel ongeluk had gebracht. Zij gingen rechtstreeks naar de galgenheuvel en daar vonden zij mij, nog steeds hangend aan de galg. En zie, je kunt het geloven of niet, ik was volledig ongedeerd en nog steeds springlevend. Want, toen ik van het schavot werd afgeduwd, zodat ik menselijkerwijze mijn nek had moeten breken, werd ik plotseling onder mijn voeten ondersteund door de heilige Jacobus himself. Hij heeft me al deze dertig dagen de kraaien van me weggejaagd en me van de gewisse dood gered.

Zo kon ik mijn ouders tot ver buiten de stad zien lopen, op weg naar Santiago, en zo zag ik ze ook weer terug komen.

In deze tijd zijn ook de herbergier en zijn dochter nog een keer bij de galg geweest; ze maakten spottende opmerkingen en genoten van hun goed geslaagde list! Ik hield mij natuurlijk "morsdood".

Maar mijn ouders maakte ik natuurlijk direct duidelijk dat ik springlevend was. Mijn ouders waren dolgelukkig te zien dat Jacobus hun gebeden verhoord had en ze holden direct naar de woning van de rechter van San Domingo. Deze zat juist aan tafel, met aan het spit een haan en een kip; beiden waren al geheel geroosterd. Het rook heerlijk en het speeksel liep de rechter al uit de mond. Hij was dan ook zeer verstoord toen mijn ouders zo opgewonden binnen stormden. Hij werd nog bozer toen zij hem het onwaarschijnlijke verhaal vertelden dat ik na dertig dagen aan de galg nog in leven was. Hij was zo geergerd dat hij hen toe riep dat hij pas zou geloven dat hun zoon nog leefde als de haan en de kip die aan het spit geroosterd werden ter plekke levend zouden worden. Hij had zijn woorden amper uitgesproken of de haan en de kip vlogen met luid gekraai en getok fladderend op zijn tafel.

Op dat moment zakte de rechter op zijn knieen en prees de wonderkracht van de heilige Jacobus. Uiteraard gaf hij mijn ouders toestemming om mij van de galg te halen en hij besloot om in mijn plaats de bedrieglijke herbergier en zijn dochter op te laten hangen. Aldus is geschied.

Foto van John Price.

Zijn website is vermeld onder "diversen", 
onder "links" naar andere sites.

 

 

Sindsdien is tot op de dag van vandaag in de kerk van San Domingo hoog in de gewelven een prachtig hok aanwezig waarin een heuse haan en kip hun intrek hebben genomen.

 

 

Wil je verder lezen?
of
naar de
vorige bladzijde?